Op 20 november 1986 vindt een aanrijding plaats tussen een personenauto bestuurd door [bestuurder] en een personenauto bestuurd door een zus van eiseres tot cassatie [hierna: verzekeringsneemster] die zich daarin als passagier bevindt. Het ongeval is te wijten aan [bestuurder]. Door deze aanrijding heeft verzekeringsneemster blijvend letsel opgelopen in de vorm van een whiplashsyndroom. Verweerster in cassatie [hierna: Interpolis] is de WAM-verzekeraar van [bestuurder] en heeft als zodanig haar aansprakelijkheid jegens verzekeringsneemster erkend.
Verzekeringsneemster heeft bij exploot van 23 juni 1993 Interpolis gedagvaard voor de Rechtbank Breda [hierna: de rechtbank]. De rechtbank heeft de vordering van verzekeringsneemster geheel toegewezen. Tegen dit vonnis heeft Interpolis hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch [hierna: het Hof]. Het Hof heeft – na drie tussenarresten – bij eindarrest van 16 februari 1998 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. In cassatie – ingesteld door verzekeringsneemster – gaat het alleen nog om de schade in verband met verlies van arbeidsvermogen. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt verzekeringsneemster in de kosten van het geding in cassatie.
Rechtsregel: ‘De vraag of een door een ongeval getroffene als gevolg van het ongeval schade heeft geleden door verlies van toekomstige inkomsten uit arbeid, moet worden beantwoord door een vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie die er geweest zou zijn als het ongeval weggedacht wordt. Hierbij gaat het om de redelijke verwachting van de rechter over de toekomstige ontwikkelingen. Voor de benadeelde gelden er geen strenge eisen omtrent de bewijslevering. Dit ligt op de weg van de aansprakelijke partij. Deze heeft immers de benadeelde de mogelijkheid ontnomen om zekerheid te verschaffen over hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied.’
Op 28 april 1989 is mevrouw Vehof [hierna: mevrouw], door een verkeersongeval gewond geraakt waarbij zij een post-whiplash-trauma heeft opgelopen. Mevrouw heeft een blijvende functionaliteit van 5 á 10% als gevolg van het ongeval. Er is ten tijde van de uitspraak sprake van een stabiele medische eindsituatie. Door het opgelopen letsel is mevrouw niet meer in staat om werkzaamheden in de verzorgende sector te verrichten. Zij heeft meerdere schadeposten.
De rechtbank oordeelde dat mevrouw voldoende bewijs heeft aangeleverd om aan te tonen dat zij haar opleiding met goed gevolg zou afronden en per 1 januari 1994 een parttimebaan (20-24 uur per week) als bejaardenverzorgster in de verzorgende sector zou (kunnen) hebben.
Het hof oordeelde integendeel dat het onduidelijk is of mevrouw het zou kunnen opbrengen om de opleiding met goed gevolg af te leggen. En ook als mevrouw de opleiding met succes zou afronden, dan nog acht het hof het onvoldoende aannemelijk dat zij een (parttime) baan als gediplomeerd bejaardenverzorgster zou kunnen krijgen. In het oordeel van het hof heeft de rechtbank de schadepost van verlies aan arbeidsvermogen ten onrechte toewijsbaar geacht.
Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank, mevrouw stelt cassatie in tegen de beslissing van het hof.
Volgens de Hoge Raad heeft het hof nagelaten om te onderzoeken of mevrouw zonder het ongeval buiten de verzorgende sector betaald werk zou hebben gevonden. Ook de vraag of een door een ongeval getroffene als gevolg van dat ongeval schade heeft geleden voor verlies van toekomstige inkomsten uit arbeid, moet worden beantwoord door een vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij het wegdenken van het ongeval. Dit op basis van de redelijke verwachting van de rechter over de toekomstige ontwikkelingen.
Bovendien hoeft mevrouw, anders dan het hof stelt, niet aan te tonen dat zij de opleiding waarschijnlijk zou hebben voltooid. Volgens de Hoge Raad heeft het hof uit het oog verloren dat er aan een benadeelde die blijvende letselschade heeft opgelopen geen strenge eisen mogen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van het verlies aan arbeidsvermogen. Het ligt op de weg van de aansprakelijke partij, de veroorzaker van het ongeval, om dit aan te tonen. Deze heeft immers de kans om zekerheid te verschaffen over de hypothetische situatie ontnomen.
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof van 17 september 1996 en verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het hof in Amsterdam.
Trias Legal is een onafhankelijk legal kantoor gespecialiseerd in het aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht met een speciale focus op het letselschaderecht.
+31(0)10 799 70 40
info@triaslegal.nl Dringende gevallen 24/7 uur bereikbaar.