Reflexwerking art. 185 WVW
Geen voorrang verleend
Op 2 september 2016 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een fietser (hierna: verweerster) en een auto (hierna: verzoekster). De verzoekster wilde linksaf slaan op een kruispunt en de straat inrijden waar hij woont. De verweerster wilde rechtdoor fietsen. Verzoekster had voorrang, nu hij van rechts kwam. Verzoekster geeft aan dat er sprake is van overmacht vanuit zijn kant. Hij heeft het ongeval namelijk niet op tijd kunnen voorkomen. Door het ongeval heeft verzoekster letselschade opgelopen, waaronder schouderklachten. Bovendien is er ook schade gericht aan het voertuig. Verzoekster spreekt de verweerster aan en is van mening dat verweerster voor 100% aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van het ongeval. De verzekeraar van verzoekster erkent niet de aansprakelijkheid. Hierom is verzoekster deze deelgeschil procedure gestart.
Aansprakelijkheid ex art. 6:162 BW en art. 185 WVW
De rechtbank vangt aan met de vaststelling van het ongeval. Er heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen een gemotoriseerd en een ongemotoriseerd voertuig. In beginsel is in dit geval art. 185 WVW van toepassing. Uit de omstandigheden blijkt dat er schade is aan de kant van het gemotoriseerd verkeersdeelnemer. Nu het ongemotoriseerd voertuig wordt aangesproken voor de schadevergoeding, moet een toetsing aan art. 6:162 BW plaatsvinden. Hierbij geldt dat art. 185 WVW een reflexwerking heeft. Dit houdt in dat bij een ongeval tussen een fietser en een motorrijtuig, de schade aan de bestuurder of het motorvoertuig gedeeltelijk voor rekening blijft van de eigenaar van het motorvoertuig. Dit geldt ook voor het geval als de ongemotoriseerde verkeersdeelnemer schuld heeft aan het ongeval. Een uitzondering hierop is overmacht. Indien er sprake is van overmacht bij de bestuurder, is de fietser aansprakelijk. Om te bepalen voor welk deel de fietser aansprakelijk is, wordt beoordeeld aan de hand van de causaliteitsafweging en de billijkheidscorrectie op grond van art. 6:101 lid 1 BW.
Overmacht
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat een beroep op overmacht alleen een kans van slagen heeft indien geen enkel verwijt kan worden gemaakt aan de bestuurder van het motorrijtuig, doordat de aanrijding enkel is te wijten aan fouten van een ander en de fouten van de bestuurder zo onwaarschijnlijk zijn dat hij bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening hoefde te houden. Elke verkeersdeelnemer moet er rekening mee houden dat niet iedereen strikt zich aan de verkeersregels zal houden. Daarbij moet elke verkeersdeelnemer het rijgedrag zo bepalen dat de bestuurder een passende reactie op onoplettend gedrag van anderen moet kunnen tonen. De rechtbank benadrukt dat een strenge invulling wordt gegeven aan het vereiste ‘’rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt’’. Bij enig verwijt aan de bestuurder van het motorvoertuig zal het beroep op overmacht namelijk niet slagen. Een fout van de fietser met betrekking tot voorrang jegens een automobilist leidt niet vanzelfsprekend tot overmacht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verzoekster zelf ook onvoorzichtig rijgedrag heeft vertoond, aangezien uit de bewijsmiddelen blijkt dat het om een overzichtelijke kruising gaat. Hierdoor slaagt het beroep op overmacht niet.
Geen aansprakelijkheid
De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van overmacht ten aanzien van de verzoekster en geen aansprakelijkheid kan worden aangenomen ten aanzien van de verzoekster. Hierdoor hoeft de verzekeraar van de verweerster de schade van de verzoekster niet voor 100% te vergoeden.
Trias Legal is een onafhankelijk legal kantoor gespecialiseerd in het aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht met een speciale focus op het letselschaderecht.
+31(0)10 799 70 40
info@triaslegal.nl Dringende gevallen 24/7 uur bereikbaar.