Eiser is op 5 januari 2011 via een uitzendbureau als sorteerder/logistiek medewerker bij een logistieke dienstverlener (hierna: gedaagde) gaan werken. Eiser loopt op enig moment letsel aan zijn been op op de werkvloer. Eiser vindt dat gedaagde als materiële werkgever aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt door het letsel dat hij tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft opgelopen. Gedaagde betwist dat zij aansprakelijk is. Deze deelgeschilprocedure geeft partijen duidelijkheid over de aansprakelijkheid van gedaagde. Daarbij komt aan bod verjaring, klacht- en zorgplicht en of de zaak zich leent om als deelgeschil behandeld te worden.
Eiser werkte in het magazijn. Het werk werd gedaan in ploegendiensten. De werkzaamheden bestonden uit het klaarzetten van rolcontainers met daarop een stapel plastic bakken met elektronica voor vervoer. Dit gebeurde in magazijn B. Producten die bij gedaagde in rolcontainers werden afgeleverd moest eiser in de stellingen in magazijn A opslaan. Het kwam ook voor dat eiser werd gevraagd in magazijn B te helpen bij het in- en uitladen van de vrachtwagens/transportbussen waarmee de rolcontainers werden vervoerd.
Van 15 op 16 juni 2011 had eiser nachtdienst. Op 16 juni 2011 rond 08.45 uur, vlak voor het einde van zijn dienst, was eiser aan het helpen bij het inladen van een transportbus. Tijdens deze werkzaamheden heeft eiser letsel aan zijn been opgelopen doordat de laadklep van de transportbus tegen zijn rechter scheenbeen is gekomen.
Na 16 juni 2011 heeft eiser niet meer gewerkt bij gedaagde. Er zijn complicaties ontstaan (onder andere een stafylokokkeninfectie en spierdystrofie waardoor een spier in het onderbeen operatief verwijderd moest worden). Hij ontvangt inmiddels in verband met de hierdoor ontstane beperkingen een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten, IVA-uitkering.
Deelgeschil? Ja
Het verzoek over de aansprakelijkheid van gedaagde valt op zichzelf binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv. Dat er verschillende verweren worden gevoerd, maakt dit niet anders. Dat er daarna mogelijk gediscussieerd wordt over causaal verband, de omvang van de schade en de schadebeperkingsplicht, betekent ook niet dat de vraag naar de aansprakelijkheid nu niet in deze procedure kan worden beoordeeld. Met een beslissing van de kantonrechter over de aansprakelijkheidsvraag kán de impasse tussen partijen in principe worden doorbroken en zouden de onderhandelingen in principe kunnen worden opgestart en uiteindelijk mogelijk kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. De omstandigheid dat de partij die nu geen gelijk krijgt een bodemprocedure begint en/of tussentijds hoger beroep instelt, maakt niet dat eiser in deze procedure niet in zijn verzoek kan worden ontvangen.
Verjaard? Nee
Eiser heeft gedaagde aansprakelijk gesteld in een brief van 5 juni 2013. Gedaagde heeft op 28 juni 2013 gereageerd en aangegeven dat zij van mening is dat zij niet aansprakelijk is. Zij wijst er daarbij op dat zij eiser heeft ingeleend via het uitzendbureau en dat de transport bus van een transportbedrijf is. Met een e-mailbericht van 2 september 2013 heeft eiser als volgt gereageerd:
“Op 28 juni liet u ons schriftelijk weten dat de heer eiser geen werknemer is maar wordt ingehuurd via een uitzendbureau. Ik dien u erop te wijzen dat u oa op grond van artikel 7:658 BW lid 4 aansprakelijk kunt zijn voor personen die geen arbeidsovereenkomst hebben en ingeleend worden. Hoewel die beslissing bij u ligt kan ik mij gezien het voorgaande (en ook met het oog op behoud van dekking) voorstellen dat u de zaak neerlegt bij uw aansprakelijkheidsverzekeraar. Ik verneem graag of de zaak die kant op gaat. Alvast dank voor uw berichten.”
De kantonrechter is van oordeel dat het e-mailbericht van 2 september 2013 voor gedaagde een voldoende duidelijke waarschuwing had moeten zijn er rekening mee te houden dat er een vordering zou kunnen worden ingesteld, en dat zij om die reden bewijsmateriaal beschikbaar moest houden. Het e-mailbericht is immers een reactie op de brief van gedaagde zelf waarbij zij aansprakelijkheid van de hand wijst naar aanleiding van de aansprakelijkstelling, en moet dus in die context worden gelezen. Het e-mailbericht bevat een nadere toelichting op de reden voor aansprakelijkheid: er wordt op het vierde lid van artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) gewezen. Dit artikel is in de eerste brief van 5 juni 2013 van eiser al genoemd.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft gedaagde de vraag van de kantonrechter of het e-mailadres op zich correct is, bevestigend beantwoord. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat het e‑mailbericht van 2 september 2013 door gedaagde ook ontvangen is. Het beroep op verjaring gaat niet op.
Te laat geklaagd? Nee
De klachtplicht staat in de wet in artikel 6:89 BW. In dit artikel staat, kort gezegd, dat er op tijd geklaagd moet worden als de ander tekortschiet. De klachtplicht geldt voor alle verbintenissen, dus ook bij schending van de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW. In dit geval dient deze bepaling echter behoedzaam te worden toegepast, waarbij de kantonrechter aansluiting zoekt bij hetgeen de A-G schrijft in zijn conclusie:
“Omdat artikel 6:89 BW deel uitmaakt van afdeling 9 van titel 1 van Boek 6, is het van toepassing op alle(rlei) verbintenissen. Hierbij kan het ook gaan om verbintenissen die verplichten tot prestaties die mogelijk niet of nauwelijks verband houden met de debiteursbelangen die typisch met het bestaan van een onderzoeks- en klachtplicht worden geassocieerd. Uit de parlementaire behandeling van artikel 6:89 BW blijkt niet dat men zich destijds van dit probleem bewust is geweest; bij deze behandeling is uitsluitend gewerkt met voorbeelden die zich bevinden in sfeer van de aflevering van zaken. Juist vanwege de in beginsel onbepaalde reikwijdte van artikel 6:89 BW bestaat bij deze bepaling m.i. behoefte aan nadere afbakening en behoedzaamheid in de toepassing ervan.”
Over de vraag of er op tijd geklaagd is, heeft de Hoge Raad beslist dat op alle omstandigheden van het geval moet worden gelet – waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding en van de prestatie, de aard van het gestelde gebrek in de prestatie en dat verder van belang is of de afwijking waar te nemen is en de deskundigheid en juridische kennis die partijen hebben. Ook heeft de Hoge Raad overwogen dat het voor het antwoord op de vraag of op tijd geklaagd is ook van belang is of gedaagde nadeel lijdt door het late tijdstip van klagen. Daarbij heeft de Hoge Raad benadrukt dat de rechter rekening moet houden met aan de ene kant het voor eiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren (namelijk verval van alle rechten) en aan de andere kant de concrete belangen waarin gedaagde is geschaad door het late tijdstip waarop is geprotesteerd. Die belangen moet de rechter afwegen. Daarbij is benadrukt dat tijdsverloop een belangrijke factor is, maar niet doorslaggevend is.
Onderzoeksplicht werknemer
In een arbeidsrelatie hoeft de werknemer (of zoals in dit geval: de uitzendkracht) niet (per se) op de hoogte te zijn van de (reikwijdte van de) zorgplicht van de werkgever zoals die volgt uit artikel 7:658 BW. Als hij daar wel van op de hoogte is, mag de werknemer er in principe van uitgaan dat de werkgever die zorgplicht naleeft. Er rust op de werknemer pas een onderzoeksplicht die hoort bij de klachtplicht, als hij weet van die zorgplicht en hij aanleiding heeft te veronderstellen dat de werkgever hierin kan zijn tekortgeschoten. Een werknemer zal zich van zijn positie (rechten en plichten) in zo’n situatie vaak pas eerst bewust worden na het inwinnen van (juridisch) advies.
Onderzoeksplicht werkgever
Gedaagde wijst erop dat zij geen onderzoek ter plaatse meer kan doen, omdat de locatie waar het ongeval is gebeurd inmiddels niet meer bij haar in gebruik is. De kantonrechter is het hier niet mee eens. Als goed werkgever/inlener had gedaagde direct een deugdelijk onderzoek naar de toedracht moeten doen om bewijsmateriaal veilig te stellen. Dit is echter niet (goed genoeg) gedaan. Gedaagde heeft weliswaar een meldingsformulier laten opmaken, maar ook dit is verre van volledig ingevuld. Bovendien is bij “Handtekening slachtoffer” geen handtekening geplaatst. Hieruit leidt de kantonrechter af dat de stelling van eiser dat hij niet bij de opstelling van het meldingsformulier is betrokken juist.
De kantonrechter merkt daarbij op dat gedaagde contact had moeten houden met het uitzendbureau om op de hoogte te blijven van de situatie van eiser. Dan zou gedaagde namelijk op de hoogte zijn geraakt van het feit dat (uiteindelijk) wél sprake was van blijvend letsel en ziekenhuisopname. Zij had dan het ongeval alsnog moeten melden bij de Arbeidsinspectie. Aangenomen moet worden dat in dat geval een onderzoek door de Arbeidsinspectie zou zijn ingesteld, en dat in dat geval de toedracht voldoende duidelijk zou zijn vastgelegd. Dat gedaagde, zoals zij aanvoert, nu geen onderzoek meer kan doen, komt dus niet zozeer door het tijdsverloop van bijna twee jaar tussen het ongeval en de aansprakelijkstelling. Het nadeel dat gedaagde stelt te ondervinden voor haar verweer en bewijspositie, komt dus door haar eigen toedoen en is daarom voor haar risico.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat eiser niet te laat heeft geklaagd, zodat het beroep van gedaagde op de schending van de klachtplicht van artikel 6:89 BW niet opgaat. En om dezelfde redenen als hiervoor is evenmin sprake van rechtsverwerking.
Is gedaagde aansprakelijk? Ja, tenzij
Of gedaagde aansprakelijk is moet beoordeeld worden aan de hand van artikel 7:658 BW. In lid 2 van dit artikel staat dat een werkgever aansprakelijk is voor schade die een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. Deze aansprakelijkheid geldt ook voor ingeleend personeel. Dit volgt uit lid 4 van het artikel.
Een werkgever kan aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt, en zo nodig bewijst, dat hij aan de zorgplicht heeft voldaan. Die zorgplicht komt erop neer dat een werkgever die maatregelen moet treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen die zich bij de uitoefening van de werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Een werkgever kan eveneens aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt en zo nodig bewijst dat het ongeval is veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Vaststaat, partijen zijn het daarover wel eens, dat eiser op 16 juni 2011 tijdens zijn werk letsel heeft opgelopen aan zijn been. Gedaagde is dan voor de daardoor geleden schade aansprakelijk, tenzij zij bewijst dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan.
Is voldaan aan de zorgplicht? Nee
Eiser en gedaagde zijn het niet eens over de precieze totstandkoming van de letselschade. Maar de kantonrechter vindt het in deze zaak voor de beoordeling van de vraag of de zorgplicht is nageleefd, niet nodig dat de toedracht exact komt vast te staan. Dat komt door wat de kantonrechter hierna overweegt over de instructies die gedaagde eiser voor het verrichten van de werkzaamheden heeft gegeven.
Gedaagde stelt dat zij aan eiser heeft uitgelegd hoe het in- en uitladen van voertuigen in zijn werk gaat en dat zij daarbij aan hem expliciet de volgende instructies heeft gegeven:
“Altijd een veilige afstand tot de laadklep bewaren”
Gedaagde had concreet moeten aangeven waaruit die veilige afstand precies bestond. Deze instructie vermeldt niet waaruit die veilige afstand precies bestaat. Gelet op het risico dat hieruit voort kán komen had gedaagde dergelijke instructies wel behoren te geven, en wel door die afstand aan te geven op de laad-/losplaats met bijvoorbeeld lijnen op de vloer of door andere fysieke maatregelen. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat het aanbrengen van dergelijke fysieke maatregelen financieel een zeer beperkte investering zal zijn. Een dergelijke investering had onderhavige ongeval immers kunnen voorkomen.
“Niet ingrijpen als een rolcontainer onverhoopt van de laadklep dreigt te vallen”
Dit is evenwel onvoldoende. Het ligt immers voor de hand dat een werknemer in een situatie als hier, waarbij (een container met) (dure) elektronische apparatuur van een laadklep dreigt te rollen, in een reflex geneigd zal zijn naar de laadklep toe te lopen om die container toch tegen te houden. De Hoge Raad heeft overwogen dat de werkgever rekening moet houden met het ervaringsfeit dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie maakt dat men minder voorzichtig wordt.
Ter zitting zijn eiser en gedaagde eens dat de rolcontainers niet geremd zijn, maar (ook) dat de laadkleppen voorzien waren van zogenaamde rolstops. Onder deze omstandigheden bracht de zorgplicht naar het oordeel van de kantonrechter mee dat gedaagde dwingend zou hebben voorgeschreven dat bij het laden en lossen deze rolstops steeds werden gebruikt. Aangenomen moet worden dat als de rolstops zouden zijn gebruikt, de container niet van de laadklep af zou zijn gaan rollen.
“Handelingen alleen na overleg met de chauffeur uitvoeren en in dat kader duidelijk communiceren”
Ook deze instructies zijn voor de invulling van de zorgplicht onvoldoende. De laadklep werd bediend door de chauffeur. Naar reconstructie van eiser is gebleken, was op het moment van het voorgeval oogcontact tussen beiden niet mogelijk, en handelde de chauffeur op mondelinge instructie van eiser. Volgens eiser ging het altijd op die manier. Gedaagde kon dit niet weerleggen.
Ook met betrekking tot de wijze van communiceren heeft gedaagde onvoldoende duidelijke instructies gegeven. Zij heeft naar haar eigen stellingen weliswaar geïnstrueerd dat handelingen alleen na overleg met chauffeur worden verricht, maar zij heeft niet aangegeven wie uiteindelijk degene is die bepaalt of en op welk moment de laadklep omhoog of omlaag moet gaan: de chauffeur of de lader/losser? Misverstanden liggen aldus op de loer.
RI&E
Ten slotte acht de kantonrechter van belang dat gedaagde ter zitting heeft aangegeven niet te weten of zij een RI&E (een risico-inventarisatie en -evaluatie zoals bedoeld in artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet) heeft laten opstellen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft zij in de ongeveer 6 maanden die verstreken zijn tussen de indiening van het verzoekschrift en de mondelinge behandeling voldoende gelegenheid gehad hiernaar onderzoek te doen. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat zij geen RI&E heeft laten opmaken, hetgeen een extra aanwijzing is dat zij niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Er moet immers van worden uitgegaan dat in een RI&E aandacht zou zijn besteed aan de risico’s die verbonden waren aan het laden en lossen op de wijze zoals die toen kennelijk bij gedaagde gebruikelijk was.
De kantonrechter verklaart voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het ongeval op 16 juni 2011. Eiser heeft geen enkele stelling gewijd ter onderbouwing van zijn vordering tegen verzekeraar en het verzoek is in die zin ook niet tegen verzekeraar gericht. Omdat verzekeraar wel in de procedure is betrokken, wordt het verzoek in zoverre afgewezen. De rechtbank zal deze uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals eiser vraagt, omdat tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure geen hogere voorziening openstaat (art. 1019bb Rv).
Schroom dan vooral niet om contact met ons op te nemen voor een vrijblijvend gesprek. Wij helpen u graag verder!
Trias Legal is een onafhankelijk legal kantoor gespecialiseerd in het aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht met een speciale focus op het letselschaderecht.
+31(0)10 799 70 40
info@triaslegal.nl Dringende gevallen 24/7 uur bereikbaar.