Een vijfjarig meisje [hierna: meisje] wordt aangereden door een taxibus die op een woonerf achteruitrijdt en het fietsende meisje niet ziet. De taxibus rijdt over het hoofd van het meisje. Haar schedel raakt ernstig beschadigd. Haar moeder [hierna: verweerster] is nog thuis wanneer dit gebeurt, maar komt meteen naar buiten op waarschuwen van een buurvrouw. Buiten ziet verweerster haar dochtertje bewusteloos op de grond liggen. Zij probeert haar hoofdje om te draaien, maar komt daarbij met haar hand in de opengespleten schedel terecht.
Door deze shock loopt verweerster geestelijk letsel op en herbeleeft ze het ongeval vaak. Verweerster stelt de verzekeraar aansprakelijk voor haar schade.
De vraag is wanneer er schadevergoeding kan worden geclaimd voor shockschade op basis van art. 6:106 lid 1 sub b?
Rechtsregel: ‘Indien iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, handelt hij niet alleen onrechtmatig jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeg gebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond geraakt.’
In dit arrest heeft de Hoge Raad voor het eerst shockschade toegekend. Om in aanmerking te komen voor shockschade moet de betrokkene rechtstreeks met het ongeval zijn geconfronteerd en moet deze confrontatie geestelijk letsel, dat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is, tot gevolg hebben.
Op 9 april 1992 reed een taxibus achteruit, terwijl het meisje zich achter de bus bevond. De taxibus reed eerst de fiets van het meisje aan, waardoor zij viel. Daarna reed de taxibus met het achterwiel over het hoofdje van het meisje en zij overleed ter plaatse. Door het overrijden werd haar schedel ernstig beschadigd en kwam de schedelinhoud naast haar hoofd op het wegdek terecht.
Verweerster werd naar buiten geroepen, zag het voorgeval en rende eerst weer naar binnen om in haar woning een ambulance te bellen en is meteen weer terug gerend naar het meisje, dat op haar buik, kennelijk met het gezicht naar beneden, lag. Verweerster heeft geprobeerd met haar hand het hoofd van het meisje te draaien om haar gezicht te kunnen zien, maar haar hand verdween vrijwel geheel in het hoofd van het meisje.
Een en ander heeft geleid tot ernstig geestelijk letsel van verweerster. In januari 1997 werd het letsel vastgesteld door een psychiater die het omschreef als een gestagneerd rouwproces resulterend in een ernstige depressie met melancholische (vitale) kenmerken en een ernstige posttraumatische stressstoornis waarbij verweerster onder andere voortdurend de afschuwelijke confrontatie met haar dochter herbeleeft.
Verweerster vordert van de WAM-verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval vergoeding van haar materiële en immateriële schade.
Het ging bij de rechtbank om een vordering van verweerster voor de materiële schade (therapiekosten, kosten van medische expertise, kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand) en de immateriële schade, die zij stelt geleden te hebben als gevolg van het (ook) jegens haar onrechtmatig handelen van de bestuurder van de taxibus.
Bij vonnis van 17 december 1998 heeft de rechtbank de vordering van verweerster afgewezen op basis van art. 6:163 BW: geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden. Volgens de rechter was […] de handelwijze van de bestuurder van de taxibus er niet op gericht een schokkende situatie in het leven te roepen […].
Wat de immateriële schade betreft, oordeelde het Hof dat verweerster – in de zin van art. 6:106, lid 1, aanhef en onder b, BW – in haar persoon is aangetast “op andere wijze” (dan door lichamelijk letsel of in eer of goede naam), nu zij immers geestelijk letsel heeft opgelopen. Er moet echter wel onderscheid worden gemaakt tussen de wel vergoedbare shockschade en de niet vergoedbare affectieschade (het verdriet van verweerster om het overlijden van haar dochter). Ook is de leeftijd van belang waarop verweerster dit letsel heeft opgelopen (28) en dat zij meer dan zeven jaar na het ongeval nog steeds ernstig geestelijk lijdt en dat er geen aanwijzingen zijn dat dit in de toekomst zal veranderen.
Het probleem dat de chauffeur niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens de moeder, omzeilt het Hof met de volgende constructie die door de Hoge Raad wordt overgenomen: ‘Verkeers- en zorgvuldigheidsnormen strekken ook om eventuele omstanders te beschermen en niet alleen de benadeelde.’
Het Hof heeft de vordering van de moeder voor de materiële schade geheel toegewezen en de vordering voor de immateriële schade (smartengeld) gedeeltelijk toegewezen.
De Hoge Raad stelt voorop dat het in dit arrest gaat om een vergoeding voor shockschade en niet om affectieschade (een vergoeding voor het nadeel wegens het verdriet dat nabestaanden ondervinden als gevolg van het overlijden van iemand met wie zij een nauwe affectieve band onderhielden).
De Hoge Raad overweegt dat iemand die een verkeersregel overtreedt en daardoor een ernstig verkeersongeluk veroorzaakt ook onrechtmatig handelt tegenover iemand die door de confrontatie met het ongeval een hevige schok ervaart met geestelijk letsel tot gevolg.
Geestelijk letsel als gevolg van een confrontatie zal zich met name voordoen als er sprake is van een nauwe affectieve relatie tussen het slachtoffer van het ongeval en degene die ermee geconfronteerd wordt (moeder-dochter). De Hoge Raad oordeelt dat de schade als gevolg van dit geestelijke letsel wel voor vergoeding in aanmerking komt op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW.
Hiervoor heeft de Hoge Raad enkele voorwaarden opgesteld:
Aan deze voorwaarden wordt eerder voldaan als er sprake is van een nauwe affectieve band met het slachtoffer van het ongeval. De Hoge Raad oordeelde dat in geval van verweerster aan al deze voorwaarden is voldaan en heeft de vordering voor immateriële schade toegewezen.
In dit arrest is door de Hoge Raad voor het eerst shockschade toegekend. Om in aanmerking te komen voor shockschade moet aan bovenstaande voorwaarden zijn voldaan. Als aan genoemde criteria is voldaan, dan is er een onrechtmatige daad gepleegd tegen degene die met de gevolgen van een ongeval is geconfronteerd. Doordat er een onrechtmatige daad is gepleegd heeft de waarnemer of geconfronteerde recht op een schadevergoeding.
Schroom dan vooral niet om contact met ons op te nemen voor een vrijblijvend gesprek. Wij helpen u graag verder!
Trias Legal is een onafhankelijk legal kantoor gespecialiseerd in het aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht met een speciale focus op het letselschaderecht.
+31(0)10 799 70 40
info@triaslegal.nl Dringende gevallen 24/7 uur bereikbaar.